Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/110

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

100

menschen wel meenen. Zonnesteken?—die krijgen de menschen het meest in de courant. Ga maar languit liggen, het hoofd op de hand geleund—we hebben geen haast—en lang behoeven we niet te wachten.

Zoem.... daar komt een dikke hommel aan, een heel brok zwart met geel en wit tegen de blauwe lucht, dat in bochtige vlucht zich voortbeweegt. Hij is nog een meter of vier van ons af; daar krijgt hij ons distelboschje in 't oog. Ineens komt er richting in zijn vlucht—hij heeft de bloem gezien—hij weet, dat er iets voor hem te halen is. Met wat een kracht komt hij aansuizen! hij bonst letterlijk tegen den distelknop aan, dien hij zich uitgekozen heeft, zoo krachtig, dat de stevige stengel ervan trilt.

Ongeduldig kruipt hij over de paarse weide heen; telkens steekt hij zijn bruinachtig zwarte, glanzige tong naar beneden, om de honig uit de diepte der buisbloempjes op te slorpen. De honig zit ook zoo diep, tot vlak aan de bodem. Kon hij maar een gat in dien bodem boren, dan was hij gauwer bij zijn maal. Dat zou hier onbegonnen werk zijn. Al ben je nog zoo'n dikke hommel en al heb je twee stevige, scherpe bovenkaken, door een overdubbele wand van harde stekelige omwindselblaadjes is zoo gauw geen gat te maken. En daarom—pompen! Of je moet je alleen vergenoegen met wat er in 't bovenste bekertje van de bloem zit.

Hij steekt zijn kop zelfs omlaag, zoodat het witte stuifmeel in zijn nekharen komt te zitten. En wit stuifmeel aan zijn borst, zijn achterlijf, zijn pooten—overal. Dat stuifmeel is min of meer kleverig en de rijpe stempels zijn het ook. Komt nu onze bestoven vriend maar even met een stempel in aanraking—en dat moet wel, want die zijn juist over de opening van de bloembuis gekruld—dan gebeurt het licht, dat er eenige stuifmeelkorreltjes aan