Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/131

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

121

dat de moshommels, als ze zoo'n nest gaan bouwen of als het aude vernield is, op een rijtje gaan staan en dan elkander de pakken mos toereiken—ongeveer op dezelfde manier als men vroeger bij een ouderwetsche brand een keten formeerde, om elkander de brandemmers aan te geven. 't Zou me heel wat waard zijn, als ik dat eens mocht zien, maar tot dusverre geloof ik er nog niets van. Probeer eens, of ge daar ook eens iets van te weten kunt komen.

De aardhommels en steenhommels bouwen veelal in muizegaten en 't is een aardig gezicht, ze in 't voorjaar langs randen van wegen, onder heggen en tegen dijken te zien rondsnuffelen naar een geschikte gelegenheid. Die groote, dikke koninginnen gonzen daar voort langs de grond; de dorre blaadjes en strootjes raken in trillende beweging door hun vlugge vleugelslag. Een enkele driftkop probeert in zijn bouwwoede een gat in de grond te bijten, maar na enkele oogenblikken geeft hij 't op en zet zijn onderzoekingstocht weer voort. 't Is hem ernst, daar kunt ge van op aan.

Maar er vliegen ook honderden dikke koninginnen rond, die er volstrekt niet aan denken, om een nest te bouwen: die hebben heel andere bedoelingen. Ook zij vliegen in 't voorjaar onderzoekend langs de grond en kruipen in alle gaten en spleten, maar niet, om daar stuifmeel heen te brengen of om er van de ruwe hommelwas een bergplaats voor honig te stichten. Neen, zij kijken, of een echte, vlijtige hommel dat al gedaan heeft en is dit het geval, dan leggen zij fluks hun eieren in 't pas gestichte nest en laten dan hun jongen verder door vreemden groot brengen. Zelf zijn ze niet tot eenige arbeid in staat.

Ge kunt die koekoekshommels—zooals ze genoemd worden gemakkelijk herkennen, al lijken ze ook in kleur en teekening bedriegelijk op de verschillende soorten van