Naar inhoud springen

Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/76

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

70

boven te kruipen. De proef hiervan is gemakkelijk te nemen; dan begrijpt ook, wat men bedoeld, als men van iemand,—die bij voorbeeld op een school door ieder geplaagd, gesard en voortdurend bespot wordt zegt: "hij heeft daar een leven als een slak op een brandnetel;" en wat "een netelige kwestie" is, zal u nu ook wel duidelijk zijn.

Bladeren van de drie Nederlandsche brandnetels.
1. Van Urtica urens
2. Van U. dioica.
3. Twee bladeren met 't gesteelde bloemtrosje van de zeldzame Urtica Dodarti.

Vooral de kleine soort brandnetel, die men bij ons vindt, is een erg venijnig heertje; al heeft hij juist minder brandharen, maar die zijn stijver, en betrekkelijk grooter dan van den gewonen brandnetel. Hij onderscheidt zich van den grooten, doordat zijn meeldraadbloemen en zijn stamperbloemen op één plant huizen, en niet zooals bij de gewone soort op twee verschillende planten; hij is licht te herkennen aan zijn tengerder vorm, zijn broze, zwakke stengels en dunne bijna doorschijnende bladeren, die bovendien minder spits toeloopen en ook breedere tanden hebben. Wacht u vooral voor hem, hij heet niet voor niets "Urtica urens," de brandende brandnetel.

Toch wordt juist deze soort in sommige streken als groente gebruikt, ten minste de jonge planten; ook