Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/129

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

123

kanten, waaruit overal varens opsteken, wekken het idee van ruimte en reinheid; veel meer dan in 't polderland zijn ze in 't voorjaar bezet met bloeiende waterplanten; sommige waren, zoover 't oog reikte, bezaaid met witte waterranonkels. Wat kunnen die op het donkere water een heerlijk effect maken. Van de bladeren ziet ge niets, die zijn geheel ondergedoken en de duizenden groote witte boterbloemen met het gele hart steken rechtop, elk op een eigen steeltje, een handhoog boven het water uit. Elke bloem weerspiegelt scherp, zoodat het soms lijkt of er onder water evenveel bloemen bloeien.

Knoestige, hooge slanke berken en jonge lage sparren vervangen de knotwilgen; de eikenbladeren schuiven nu pas uit de bronzen knoppen, maar de berken zijn op hun mooist in 't voorjaarkleed; fijn van vorm en teer van kleur hangen de jonge bladruitjes aan de dunne gebogen twijgen of ze er tegengewaaid zijn; de bruine lange meeldraadkatjes bengelen in den zachten wind en de kantfijne stamperkatjes staan rechtop, tusschen elke twee blaadjes één. Mooier nog zijn nu de jonge sparren, het jonge lot heeft zijn naalden nog tegen zich aangedrukt; helder lichtgroene kaarsjes lijken het op donkere kandelabres gezet; het bovenste topje van de scheuten draagt nog zijn geel vlienig kapje, en als daar juist een zonnestraal op valt, krijgt elke kaars een bleek vlammetje; prachtig mooi van verre en van nabij.

Bij de groote buitenplaats Stoutenburg komt het hooge hout het uitzicht voor een poosje benemen; dan ligt opeens de heide voor ons, stil, grootsch en ontzaglijk. Ongerept is ze hier niet; lichtgroene vakken gras of bouwland, hier en daar een rieten dak en hooge hooibergen en wat geboomte verbreken het grijze bruin; en geven hier, waar de heide nog geheel en al vlak is, een aangename rustplek voor het oog.