Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/130

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

124

We naderen het Achterveld. In plaats van slooten, zoomen hier poelen en plassen den straatweg. De ondiepe heidemeertjes spiegelen de wolken en den blauwen hemel er tusschen; en als de oostewind even sterker blaast, rimpelen ze en dan buigen de bloeiende zeggen en het wolle-gras voorover naar 't westen. Een paar kieviten schermen over de vlakte en vlak bij ons klinkt opeens het klagend geroep van een wulp, die zich schuil houdt achter een jeneverbes. Voor ons op den weg loopen vinken en heideleeuwrikken; die dieren hebben nog heelemaal geen begrip van de snelheid van een wielrijder; tot op een paar meter blijven ze rustig voortwandelen en meer dan eens moesten we uitwijken of vertragen, uit vrees van zoo'n mooi gekuifd vogeltje te overrijden. Dat zal wel veranderen mettertijd; want wij waren lang niet de eenige wielrijders. Misschien ook niet; de vogels zijn sluw genoeg om spoedig in te zien. dat een mensch op een fiets een bijzonder ongevaarlijk wezen is. Stellig is het, dat zij u op een rijwiel veel dichterbij laten komen dan te voet; het kan wezen doordat het wiel veel minder geluid maakt op den weg dan de voetstap van een wandelaar. De vinken in de boomen deden soms heel vreemd; als wij ze onverwachts, of althans eerder dan zijn verwacht hadden, voorbij snorden, begonnen ze opeens luid te slaan, ik denk van schrik, maar het kan ook wel een scheldwoord beteekenen.

In de buurt van Barneveld liggen rechts en links lage sparren-en eikebosschen langs den weg, zij zijn gedraineerd door greppels en daar zag de bodem wit en rose van anеmonen; net als op sommige plaatsen in Brabant en Limburg groeien daar tusschen Amersfoort en Barneveld overal de anemonen nog in ontelbare menigte langs den weg; een bewijs dat er vroeger bosschen stonden. Barneveld zelf is tegenwoordig