125
een luxe-dorp met goede hotels en flinke winkels; Jan van Schaffelaar staat er voor den toren of hij pas gisteren naar beneden gesprongen en opeens versteend was.
Het mooiste deel van de reis begint nu pas; voorbij Voorthuizen tusschen den straatweg en den spoorweg liggen de zandverstuivingen; dan komt de golvende heide in 't volle licht, met glinsterende vlekken en grillige plassen; witte schitterende zandheuvels steken boven de donkergroene dennen uit, en uit de verte nadert meer en meer Garderen met zijn torentje en molen, dat, nu het aan de achterzijde verlicht wordt, zwart afsteekt tegen den lichten hemel. De weg stijgt dan voortdurend heel langzaam, zoodat wij 't nauwelijks merken. Ver in het westen komen zware wolken opzetten en, net als wij om 't Uddeler meer heen en boven zijn, en den rand van de Soerenbosschen hebben bereikt, ligt Garderen in de schaduw. Daar boven van de hoogte gezien, met de zon in den rug, kleurde de lage vochtige heide letterlijk blauw, mooi wazig paars-blauw zooals men dat op onze schilderijen zoo vaak ziet; wie daarbij van overdrijving spreekt, moet eerst maar eens daar op de Veluwe van boven op de heide neerkijken op zoo'n zonnigen voorjaarsdag; zooveel warme kleuren en tinten op den bodem en in de lucht als de werkelijkheid daar voor oogen brengt zou een schilder niet kunnen of niet durven weergeven.
Van den Aardmansberg de diepte in naar Apeldoorn is voor een fietsrijder een genot; mij ging het daar toch iets te gauw, dat vonden ook de hertjes die ons pad kruisten, eventjes verschrikt bleven staan en eerst wegsprongen toen wij vlak bij hen waren.
Een korhoen, dat overstreek, heeft ons geloof ik heelemaal niet opgemerkt, net zoo min als wij de wilde zwijnen, die