Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/194

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

186

Dat is trouwens hier in de vochtige koelte, waar het zonlicht haast niet doordringt niet zoo noodig. Het is deze merkwaardige planten aan te zien, dat ze in korten tijd zijn opgeschoten; ze groeien hier net als overal in den Harz en Thüringen, op de uiterwaarden van de bergbeken, om 't zoo eens uit te drukken. Eerst als de vlakke plaatsen aan de oevers in den zomer droograken, ontkiemen de zaden tusschen de groote bodemsteenen. Dan schiet onze gele springbalsemien verbazend snel de hoogte in; daarbij groeit hij wel eens uit zijn kracht en kan nauwelijks op de been blijven. Toch valt de stengel niet tegen den grond; dat heeft de plant te danken aan het zeldzame vermogen van den stengel, om op verschillende hoogten boven den grond wortels te doen ontstaan. Die groeien met een boog naar onder en dringen tusschen de steenen door in den grond; deze stevige groene wortels doen dienst als stutten of pilaren. Waar zulke gesteunde springzaden vrij staan, lijkt het of de planten op stelten zijn gezet, en dat is ook werkelijk zoo. Al rijst onverwachts in den zomer of vroeg in den herfst het water een voet, dan nog wordt onze plant op stelten niet meegesleurd, het water vloeit er onderdoor. En ze blijft bloeien tot in October toe.

Ook groeit op zulk een open plek in de kloof bijzonder welig het heksenkruid; die mooie vreemde plant, met zijn fijne witte bloemen en zijn bladeren als een fuchsia, waar 't Haagsche Bosch vol van staat. Ik heb ergens gelezen, ik weet niet meer waar, dat met dit heksenkruid de plant bedoeld is, die Ulysses redde uit de macht van Circe, de heks, en daarom in de botanie Circaea genoemd wordt.

Hier aan de Schildau staan drie soorten van heksenkruid bijeen; het Parijsche heksenkruid, het eenige dat bij ons inheemsch