Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/195

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

187

is, blijft er in de minderheid; maar dat interesseert alleen de plantenkenners.

Wat ieder wandelaar, die oog heeft voor natuurschoon daar aan die Forellensteg wel moet treffen, dat is de macht van allerlei varens; groote, als heesters en sierlijke kleine een voet hoog, afzonderlijk of in groepjes opstekend uit elk spleetje in de rotsen, overal waar maar een kluitje humus zich heeft kunnen verzamelen. De geheele rotswand, gelaagde lei en kalksteen, brokkelig en kleiig waar 't verweeringsproces al ver is gevorderd, is overtogen met een helder groen waas; dit ontstaat door een soort varen, die een handbreed boven het lichtgele korstmos schijnen te zweven. Alleen waar water uit de steenen opwelt, en, half vloeiend, half droppelend naar beneden komt en 't pad doorweekt, is de steenmassa met een bleek kantfijn bladmos bekleed, hier en daar geteekend met donkere eilandachtige plekken. Daarin weer ronde, kleine blaadjes, plat op en over elkaar gelegd, als de loovers op 't paillaskleed, en midden in de donkere vlekjes licht het goudgeel op: de bloempjes en vruchtdragende blaadjes van 't goudveil. Hooger op de steile sparrenhelling, waarvan het eind niet te zien is, blinkend roode lichtpunten; dat zijn vingerhoedskruiden en helderroode wilde geraniums met groote bloemen. Haast elke donkere schubbige sparrevoet is bezet met groote kleurige zwammen; vuurrood, of wit, citroengeel en groen, donker violet en licht lila, goudbrons en amathist zijn de bolronde of platte zwamhoeden; helder oranje, rood en zalmkleur wordt er tusschen gespikkeld door een vreemde zwamsoort, die meer heeft van stukjes koraal, zoo uit de zee opgevischt, als van een gewonen paddestoel.

Dat alles, de vlakte beneden en de steilte aan de andere zijde, is zoo mooi van tint, dat de aandacht nu rechts dan