Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/209

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

XXXII.

Naar Brombergshöhe im Harz.


 

't Is een gewoon verschijnsel bij 't loopen in een bergachtige streek, dat men niet erg moe wordt of, dat men althans zijn vermoeidheid niet sterk voelt, zoolang het bergopwaarts gaat; maar dat de beenen heel raar gaan doen bij 't dalen.

Nu waren wij stellig ook door 't klimmen heen; wij merkten ten minste bijna in 't geheel geen vermoeienis, toen wij, na een kwartiertje rondslenterens aan den viersprong op het plateau, de hoogte maar weer ingingen.

De weg was trouwens niet moeilijk te begaan en de 150 M, die wij nog te stijgen hadden, om van deze Sternplatz den hoogsten top van de bergkam te bereiken, waren over een kilometer of drie verdeeld. 't Was dan ook meer een wandeling dan een klimtocht. Maar ook al was 't een lastige klimpartij geweest, ik geloof niet, dat wij de vermoeienis gevoeld zouden hebben, zoo veel verrassend mooie punten bood ons deze merkwaardige weg.

Al dadelijk deed het ons prettig aan, dat wij ook weer eens een uitzicht kregen; wel nog niet zoo ruim, als wij verwende Nederlanders dat verlangen, maar 't begon er toch op te lijken. De berg, waar we tegen op moesten en waaromheen ons pad zich slingerde, hielden we voortdurend rechts; maar