Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/210

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

202

links van ons weken de bergen en bosschen al meer en meer terug. Ook de boomen belemmerden na een vijf minuten gaans het uitzicht niet meer, doordat wij er over heen konden kijken. Nu begon er tevens het aangename gevoel bij te komen, dat wij al stijgende, met elken voetstap dien wij deden, het landschap dat wij bereisden, beter leerden begrijpen.

Als ge in ons vlak land op een grooten weg door de bosschen wandelt, zegt éen blik op de staafkaart, desnoods met een behulp van een kompas, u dadelijk, waar ge zijt en hoe 't landschap er uitziet, al beletten de boomen den uitkijk. Hier, op een zoo sterk geaccidenteerd terrein, met slingerbochten in den weg, die ons het eene kwartier de zon rechts en 't volgende een heel eind links, nu van voren dan van achteren doen zien, waar we een dooden boom boven onze hoofden herkennen als denzelfden, dien we zooeven in de