Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/214

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

206

Brocken gezien, die 1141 is. 't Was evenwel maar net en eventjes, want de zon had al een poos lang verstoppertje met ons gespeeld en bleef nu geheel absent.

Het werd nu ook duchtig koud daar boven op den hoogen bergkoepel; en wij waren blij, dat wij onze jassen en paraplu's niet in de hut hadden gelaten; zooals wij van plan geweest waren, omdat wij tot nu toe door de groote hitte niets dan last van onze bagage hadden gehad.

Op den rug van de half vergane bank zittend, begon ik een krabbel van den Brockenblick; mijn beide reisgenooten gingen intusschen wat dwalen. Ik merkte dat het papier van een schetsboek nat werd, en verbeeldde mij dat het kwam door mijn adem. Het was er koud genoeg voor, want ik rilde onder mijn overjas en 't was of iemand mij kil en vochtig in de ooren blies. Net wilde ik ophouden, omdat mijn handen bibberden; en vragen of ik alleen 't zoo koud had, toen ik luid hoorde roepen uit de verte, ik keek op en zag niets, niets dan nevel. Mijn bril was stellig beslagen. Gauw afgeveegd. Maar dat was het niet, ik zat zelf in een nevel; een, twee seconden duurde 't nog, toen werd alles in 't rond weer helder en duidelijk, En toen gebeurde het, dat mijn zoon en mijn broer, op geen twee honderd meter van mij af, op eens wegnevelden en in één oogenblik opgeslokt werden door een ovaalronde witte wolk, waaruit ze aan den anderen kant weer te voorschijn kwamen met de paraplu's op. Ze kwamen met verbaasd gezicht aanhollen en riepen: "Zie je dat? Heb je 't gemerkt? Je hebt in een wolk gezeten!" "Jullie ook!" "Neen, wij niet, het regende op eens, fijntjes en koud als ijs. Nu is 't weer droog. Je bent ook nat!"

Ja, we waren nat, alle drie; onze donkere overjassen, onze hoeden en knevels waren grijs van heele kleine waterdruppels.