Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/221

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

213

ons maar matig hebben verbaasd, tooneel-kabouters te hebben zien opduiken uit de donkere poorten van de boomwortels.

Maar die kwamen niet; wel daalde er weer eens een gewoon mensch het trappenpad af, een inboorling, beter voor zoo'n cassecou gekleed en gewapend dan wij; hij manoeuvreerde met zijn bergstok zoo netjes, dat 't ons een lust was.

We maakten natuurlijk een praatje; het was een jongmensch van een jaar of zeventien: zijn bagage droeg hij in een Rücksack, zoodat hij beide handen vrij had. Wij zeiden den weg wel wat lastig te vinden; hij gaf toe, dat het nu na regenweer wat glibberig was ор 't pad, maar anders ziemlich bequem, immer kühl und überall schöne Aussicht. Adje, das macht man so! en daar ging me de jonge man er van door, de helling verder af, dat we ons hart vast hielden. Hij sprong meer dan hij liep van steen op steen, pikte met zijn puntstok in de spleten, duwde zich met de handen van een rotsblok weg, en holde zoo snel naar onder, dat wij hem binnen één minuut uit het gezicht kwijt waren. Ja, op die manier was de weg twintig minuten. Maar doe dat eens na met regenjassen, paraplu, plantenbus, enz.

Wij volgden, heel zoetjes aan, om niet te gauw snelheid te krijgen, en kwamen na een klein half uurtje op een beteren weg bijna gelijkvloers, dan weer stijgen en eindelijk: daar stonden wij aan den rand van het diepe Innerste-thal.

Wie zich nog herinnert, wat ik in een vorig boekje geschreven heb, over 't eerste gezicht op Montjoie in den Eifel, kan zich al vast voorstellen, hoe men van boven op Lautenthal neerkijkt. Plotseling bij de laatste bocht van het pad staat ge voor een bergwand, die op een paar honderd meter afstand tegenover u oprijst. Eerst hebt ge er geen erg in, dat er spitse punten en ronde schoorsteentoppen boven