Naar inhoud springen

Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/237

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

229

van den omgevallen boom gebruik maakt, als hij geen lust heeft natte voeten te krijgen.

Juist vóór mij was een andere boom bijna evenwijdig met het riviertje neergevallen. Hij lag dicht bij den rand, en zoo, dat ik niet begreep, waarom hij er niet inviel. De wortels vormden een groote donkere naar mij toegekeerde holte, waarover sparretakken als draperieën neerhingen.

"Wat een heerlijk plekje voor een hol," dacht ik, "niemand zou je daar binnen kunnen zien." Maar—alsof 't was om mijn gedachten tegen te spreken—net vindt een zonnestraal de plek en brengt er vreemde heldere glimmeringen van licht en schaduw in, die spelen en dansen om de wortels en stambrokken.

"Prachtig", riep ik uit, toen 't licht op het bruine molm viel en dit bestippelde met wit en geel. De zonnestraal ging weg, maar scheen wat van zijn licht achtergelaten te hebben, want daar zag ik nog altijd dat goudbruine molm met de witte en gele vlekjes er op.

Ik hurkte neer om er dieper in te kunnen kijken, strekte mijn hand uit en toen veranderde het molm opeens in zacht pelshaar; de witte en gele glimlichten op het bruine molm bleken de gestippelde velletjes te zijn van twee jonge hertjes