Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/244

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

236

De hertekalfjes volgden de roepstem niet, ze voelden zich veiliger bij mij; hun oogen waren nog niet genoeg geoefend om den afstand voor een sprong te meten, hun ooren om op 't geluid af de plek te vinden, waar de moeder holde. De witte vlag wijst den weg
De witte vlag wijst den weg.
 

Zenuwachtig draaiden de lange ooren, en hun oogen vroegen angstig de mijne, wat dat toch beduidde, die angst van hun moeder. Zij wisten ook niet, wat de moeder wist door treurige ondervinding; zij waren nog nooit door honden voortgejaagd, hadden nog nooit de geweren hooren knallen van den vreeselijken mensch, die nooit tot de dieren in 't bosch komt, dan om bloedig te wonden of te dooden; zij begrepen niet, vertrouwden meer op hun jongste ervaring dan op moeders listen, voelden zich veilig en likten mijn handen.

Kalmpjes aan voerde ik ze terug in hun schuilplaats en stopte ze zachtjes weg achter de bladgordijnen. Ze probeerden er weer uit te krabbelen, ik drukte ze, streelend en met zacht geweld neer, sprak ze fluisterend toe: "blijf nu zoet liggen, dadelijk komt moeder bij je terug, zoet liggen blijven tot moeder komt."

Ik voor mij geloof, dat de hertjes mij verstonden; natuurlijk niet de woorden, maar de klank en de beteekenis, het ware gevoel dat er in lag; want na een poosje bleven ze liggen, zooals ik ze neerdrukte en zooals de hinde ze gelegd had, de kopjes op den grond. Ze bleven mij nog aankijken met