Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/245

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

237

die onvergetelijke, wijdgeopende, vragende oogen, toen ik mijn handen heel voorzichtig geleidelijk terug trok, en mij haast onmerkbaar verwijderde van den ingang van hun schuilplaats.

Daarop dook ik opeens weg, uit het gezicht van de dieren en sprong over den boomstam heen. Om hun geen reukspoor te laten waarop zij mij volgen konden, voor 't geval ze weer te voorschijn mochten komen, stak ik de beek dwars over en verborg mij in 't onderhout. Alles bleef stil in 't nest; zoo snel ik kon, drong ik door de struiken en klom tusschen de stammen door tegen een heuvel op; daarboven wist ik een plek, waar ik een vrij uitzicht had op de beek, juist bij den neergestorten boom, de schuilplaats van mijn hertjes.

De luide heesche angstroep, die tot nu toe voortdurend door 't bosch dwaalde, verzwakte allengs en verstomde kort na mijn verwijdering van het nest.

Ik wist, dat zij mij rook en mij volgde, misschien wel meende dat ik de dieren mee had genomen; maar spoedig zou zij ook haar jongen weer speuren en ze dan opzoeken. Ik hield de struiken aan de beek scherp in 't oog en zag het hert er uit komen, om een hoekje kijken, voorzichtig de beek naderen, luisteren, snuiven, turen met uitgestrekten hals. Zachtjes blaatte ze, daar week het groene gordijn van sparregroen en de hertekalfjes kwamen te voorschijn. Op dat gezicht sprong de moeder vooruit, elke lijn van haar bevallig lijfje, elke beweging van den kop, elk geluid dat ze maakte sprak duidelijk van de groote blijdschap, van de groote vreugde over 't gelukkig einde van 't ontzettend avontuur; ze sprong om haar kinderen heen, bukte zich over ze, tot haar hals hun ruggen aanraakte, liet haar neus over de velletjes glijden van snuit tot staart, van oor tot hoeven, zoekend, speurend om te zien, te ruiken, of er ook wond of letsel was te