242
nadat ik kort daarop de dieren weer ontmoette: toen wist ik al zoo goed als zeker, dat, als er geen wonderen gebeurden, het bokje nooit een volwassen gewei zou dragen.
Het was mij weer gelukt, de hinde met de jongen tot dichtbij te naderen, voor zij mij bemerkten. Een der jongen zag of rook mij 't eerst; de hinde stond zoo, dat ik alleen haar achterpooten en staart tusschen de struiken kon zien, het kalf gaf door een schril gefluit het waarschuwingssignaal. 't Was of de hinde aan 't fluitje kon hooren, van welke zijde het gevaar dreigde, want terstond keerde zij zich naar mijn kant, stiet de noodkreet uit en als door stalen veeren in beweging gebracht, sprong ze vooruit over struiken en steenen, op den voet gevolgd door het waakzame jong. Eerst toen sprong ook het tweede kalfje uit de struiken op 't pad; het ontstelde dier raakte zoo in verwarring, dat het den verkeerden weg op liep, en mij tegemoet sprong. Het zag mij, en krom ineen. Ik bleef onbeweeglijk midden op 't hertepad staan, het dier deed een zijsprong, keek naar mij om, snoof de lucht op, deed weer een zijsprong en verborg zich achter een grooten boomstronk, zelf onder 't gebladerde verscholen; het jong herinnerde zich in zijn angst de eerste les, maar vergat de tweede, ongetwijfeld omdat het niet gewend was die steeds gehoorzaam op te volgen bij de oefeningen, die de moeder had gehouden.
Ook de eerste les zat niet diep ingeprent, want het keek uit zijn schuilplaats om een hoekje; en niet lang duurde het of het roekeloos kalfje kwam aarzelend op mij toe, en stampte heel boos met den voorpoot. De jonge bok deed, zonder dat het hem geleerd was, wat de oude hertebokken doen, als ze een vreemd voorwerp niet vertrouwen; ze stampen met den poot, om dat nieuwe ding bang te maken of althans