Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/251

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

243

tot een beweging te verleiden, en zich zoo te doen kennen.

Maar de mensch bewoog zich niet, het hertje werd eventjes bang door zijn eigen heldhaftigheid en rende het pad af. Ik hoorde de moeder in de verte roepen. Maar hij stoorde er zich niet aan, hij wilde de zaak zelf onderzoeken. Al weer stond het bokje stil en keek naar mij om. Voor de grap wuifde ik met mijn zakdoek. Dat wonder was hem te machtig, hij kwam dichterbij, stampte weer heel boos, om te laten zien dat hij niet bang was. Ik kreeg schik in 't dappere ventje. Maar op eens schoot mij door 't hoofd, dat ik het diertje op een dwaalspoor bracht. Als hij straks een jager zou hebben te ontvluchten! Door mij in den waan gebracht, dat een mensch een onschadelijk boschdier is, zou het bokje zijn doodsvijand tegemoet loopen en met hem willen spelen; spelen met de mannen, waarvan sommigen hun hart thuis laten bij vrouw en kinderen, als ze hier voor hun genoegen komen