Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/12

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

12

met langzaam hoofdwenden. Met mijn oogen en mijn ooren, gingen ook mijn reukzenuwen weer dienst doen en een welbekende zoete geur deed mij aandachtig rondzien. Zie, met mijn elleboog verdrukte ik bijna het blauwe viooltje, dat daar tusschen het gras zijn laatste geurige bloempjes opende. Ik schoof onmerkbaar mijn arm op zij, dadelijk boegseerde de hommel naar 't schuilend bloempje en puurde den honing onder genoeglijk gebrom.

Ik klom den dijk op, daar lag Amsterdam op een minuut of tien afstand, huizen in aanbouw op den voorgrond; een enkele boom hier en daar, pas in blad, uit de verte gezien in een teer groen waas gehuld; als in een damp verdwenen de knoestige takken van de hoogere boomen verderop, een park of een tuin; rechts een breed vlak water, vol schepen, rustig met gedempte geluiden, zacht levend; daarover een hooge zon, die alles, ver achter al die koepels, kerken en torenspitsen in goudnevels hulde; dat was mooi, het was een groot genot dat zoo mooi te zien, uit de verte en van dien hoogen frisschen dijk.

Weer roept de hommel terug naar onder, hij wijst mij den weg naar meer viooltjes, bij tienen, bij honderden, overal tot aan het water van de sloot; en veel hemelsblauwe veronica's zijn er ook, eereprijs geheeten van wege de heilzaamheid van de bladeren, en ook manstrouw omdat de mooie bloemkroontjes zoo licht loslaten van de kelk. En daar onder de wilgen, kijk dat is mooi, die vreemdgevormde helmbloem met zijn lila trossen en lange sporen; één enkel exemplaar wist ik er maar te staan in mijn vroegere woonplaats op den stadswal aan het water; een lief, blauw pimpelmeesje feliciteerde mij met de vondst.

Het was bijna donker, toen ik den dijk verliet, en heele-