201
merkwaardigheid, uit den duim gezogen of op oppervlakkige waarneming berustend, eenmaal bij het volk, bij visschers, broodjagers vooral, ingang heeft gevonden, dan is het een knap man, die 't weer uit krijgt.
Zoo ook met de rotganzen. Die komen sedert onheuglijke tijden elk jaar tegen den winter bij ons voor; bij duizenden vertoonen ze zich in 't najaar op onze kusten, op Wieringen en Texel en de andere eilanden. Maar nooit zag men ze broeden, en ook in 't hooge Noorden, werden nesten noch eieren gevonden; dat was een raadsel. Een ander natuurraadsel bestond hierin, dat dikwijls op de kusten stukken halfvergaan wrakhout kwamen aanspoelen, waarop heel zonderlinge dingen groeiden; van niet al te nabij gezien, leken het wel eieren op stelen; en keek je goed toe, dan zag je de vlerkjes van de jonge vogels, die er al uitkwamen, heen en weer bewegen. En nu waren er twee vliegen in een klap te slaan; de rotganseieren waren gevonden; ze zaten in zee op rottend drijfhout vast en de jonge rotganzen groeiden dus letterlijk aan de boomen.
Wat daar op die boomen groeit, de zoogenaamde eendenmossel, is heel wat anders en werkelijk al wonder genoeg, al komen er geen rotganzen uit. Het zijn een soort kreeftjes, die in hun prille jeugd vrij rondzwemmen, later zich vasthechten op de wijze van mosselen en oesters, en daarna hun verder leven doorbrengen op de rots, den drijvenden boomstam of 't kromhout, waarop ze toevallig belandden.
Wat er uit de schelpen steekt en wel eenigszins op vogelvlerkjes lijkt, dat zijn de vele kreeftenpootjes, die zoodanig gevormd zijn, dat ze dienst kunnen doen als watertoestroomers, dus voor de ademhaling zorgen.
In den Haag heb ik jaren geleden eens een paar visschers