Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/227

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

227

allen toe op een sein van den jager, maar de honden hadden in 't dichte gewas het dier niet staande kunnen houden tot wij bij hen waren. "Hij blaast zich op als een elastieken bal," verklaarde de baas "en dan glijden de tanden af."

Eerlijk gezegd, speet het mij maar weinig, dat we geen das vingen; want 't spaarde mij veel last; ik had het dier stellig coûte que coûte gekocht, om 't niet te laten martelen en na het geteekend te hebben, naar Artis gezonden.

Ook op een stikdonkeren nacht zijn wij verleden week uit geweest, met een fietslantaarn. De dag was smoorheet en tegen den avond kwamen over de bergen zware wolken aanglijden, die de sterren bedekten met een zwart gordijn; daarin flitste het van tijd tot tijd; en dan kwamen er groote vurige scheuren in met hakige en rafelige kanten. Geen donder was er te hooren, alleen met tusschenpoozen een zwaar zuchten of steunen, hoog in de lucht; dan bogen de lange populieren den top naar het westen, waar de zon nog een ovalen rand om de heuveltoppen zoomde; toch was er geen koelte te merken.

Tegen elf uur was de nacht zoo zwart als roet, geen hand voor oogen te zien, ook de witte muren niet. Maar alles wat leefde, vooral witte bloemen en nachtvlinders, had een vreemden glans. Als wij 't licht van de lantaarns bedekten, konden wij geen voet verzetten; maar met tusschenpoozen helderde de wegrand eventjes op en lichtte phosphoriek. Heel kleine vurige slangetjes kronkelden over den weg, dat waren duizendpooten die licht geven, en die hun bijnaam electricus daaraan danken. Groene en roode vonkjes flonkerden eensklaps hier en daar tusschen de struiken en doofden langzaam; dat waren glimwormpjes; enkele vingen wij bij hun eigen licht, en door het hout van het luciferdoosje heen,