Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/25

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

25

Ook op de drukste wegen ontstaat ontsteltenis, wanneer er plotseling een strookje papier overheen wordt gelegd, hetzij dwars of in de lengte, mits de geheele breedte van de straat bedekt is. Ook moet dit papierstrookje plat tegen den grond geduwd worden, zoodat de mieren er niet onder door kunnen kruipen; want ín 't laatste geval tellen zij de hindernis in het geheel niet.

Het dwarse strookje mag zoo smal wezen als een stroohalm, zoodat de mieren, die aan beide zijden verbluft blijven staan, elkaar haast met de sprieten kunnen aanraken, toch komt er een opstopping. Soms dringen de achteraankomenden zoo op, dat een enkele op 't papier geduwd wordt; die loopt snel terug, weer een ander komt wat verder, en nu waagt een derde het, net zoo ver te gaan; keert dan echter terug tot er eindelijk eentje geheel over komt of, door de achterstaanden op zij gedrongen, om de versperring heen draait. Dan volgen er dadelijk meer en de stroom gaat weer door als te voren.

Zet een lange smalle doos zonder deksel, het middelstuk der schuif van een poederdoosje b.v, omgekeerd op de straat, nadat ge aan de beide smalle wanden een twee millimeter breede inkeping hebt gemaakt; de straatweg is nu verduisterd, maar de mieren loopen ongestoord door den donkeren tunnel. Licht schijnen ze bij het spoorvolgen niet noodig te hebben.

Alle andere proefnemingen hebben tot het besluit gevoerd, dat de mieren op hun tochten werkelijk steeds een bestaand reukspoor volgen en volstrekt geen herinneringen of merkteekens behoeven te bezigen, om den weg te kunnen vinden.

Wel blijft er nog veel raadselachtigs over; zoo onder andere hetzelfde als bij het spoorzoeken door een jachthond. Een mier, die na een poos rondgedoold te hebben, op een