Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/105

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Zachtlichte lentenen
mogen nu wentelen
aanwentelen,
hooglichte luchten
wolkenlichtluchten,
de lentenen.

Groote lenten met zonlichtbloesems
in fonkellichte vèr vallende blouses
waar hoofden zacht in liggen
donzig en ver als wolkenen,
de grijze stil-sneewige
die in wintermiddagen liggen.

Dàn oogen lichtgrijzig spelen,
open, waarin de vele
doorschijnlicht gedachten vervelen
zich — den ganschen goudgelen
lichtlichten lentenadag —
terwijl de winden verspelen
heel ver vèrre windkrakeelen
zoetzomerig in een lach.