Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/108

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Zacht druppelden neer de teere
nachtdruppels die dorst vermeeren,
de zwarte nevelvlam
sloeg om me stil en klam
onder de wolken zwart van glans,
beglommen alsof het de schans
geharnast was van de aarde
die ze bewaarde.

Toen heb ik me stil neergezet
aan den wegrand en met
mijn oogen heb ik de stad aangekeken
die deed de lucht verbleeken,
die deed de lucht verbleeken
en de oogen schrikken,
de stad lag daar stil te branden,
het leek wel een groote warande
buiten als 't zomer is,
het donker in bosschen is.

Ik begon toen stil te rillen
en in me bang voor mijn gillen
te worden dat ik ging doen,
ik kon het niet houden toen.