Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/19

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Als stompe huizen gelicht geraamd,
waar het weerlicht in vlamt
zoo zijn onze wanden daar —
als groote vrouwen met vallend haar
staan de hoeken omhoog en houden verzaamd
het zachtfloerse zaalgeraamt.
Daar staan we en houden stil,
we raken elkaar met geril
en kijken al rondom ons —
in ons is gegons,
ver buiten gonst ook de stad
somber en mat.

Maar groote vlambloemen gaan beginnen
in uwe handen te wieglen van minne —
uw haren rijzen als een vlam,
uw wangen zijn vuurvloeiend, lichtklam —
o doe in mij vergaan
dat vlammend beraan.