Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Toen zag ik je —
Er was toen veel licht,
de kamer was een bloem die dicht
in eens open uit gaat schijnen,
het licht vloog rond in lijnen.

Ik was heel stil en ik dacht niet veel,
ge hebt gekeken en heel
mijn hoofd is wijd opengewaaid,
zooals 's zomers opengelaaid
boven op een wijd, wijd land,
in een wijd wereldsch open land —
zoo was ik eens in die kamer
in die roode gouddoorlijnde kamer
waar het gasgoudlicht doorvloog op vleugels
vleugslaande wegslaande roeivleugels
in de teere lucht,
in de bevende lucht,
in de lucht die vlucht als je doorgaat —
hoor hoor hoor o ik hoor het,
je teer droog keelstemmetje spreken,
omhoog en wat lager spreken