Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/38

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Ik ben zooals een oosterster, zij tintelt in het westen,
wij twee'n vogels weten wel de takken onzer nesten,
wij komen nog wel weer te saam, is het niet, is het niet,
dansende liefste, liefste, liefste, op windelied?

Maar onderwijl zit ik te spelen
op een gedachteharp, de kelen
van schemering en duisternis om mij
fluisteren liedjes, het lijkt tooverij.