Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/59

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Ik was toen een arme jongen
met te groot verlangen.

Lange luchten kwamen gevaren
als lichte zeeëbaren
over mijn hoofd, over mijn hoofd —
mijn licht weenend hoofd.

Op rezen zonnen, vergingen
op hunne goudvurige zwingen,
moe viel mijn oog in mijn hoofd.

Mijn lichaam was toen zoo wonderlijk,
elk lid afzonderlijk
leefde, ik zag het aan,
ik wist niet waar te gaan.

En lentenen kwamen met ademen,
sleepluchten in sleeplichte wademen,
en lichte groene groenblondende schromen
licht lichtlijk straalvingerend om boomen
en glansplekkende wateren
en uitgestrekt klateren