Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/71

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


En ik bij de stille zeeën
der wereld zoo wreed tevreeën
levende, hongerende,
o, ik verhongerende,
ik met mijn drooge handen,
ik met het knarsetanden,
ik met het al aangrijpen,
ik met het tot niets rijpen
van bleeke begeerende vruchten —
ik at de geduchte
lauwe ademen met mijn ooren,
ik stond bibberend voor de
groote wijd opene spiegeloogen —
de blauwe lichthoogten.

Hoor, ze gaat over de zeeën
de bleeke sneewweëe,
sneewvlagigheid —
de waters beneeën,
ze liggen te schreien
van gragigheid —