Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/97

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


„ Ik lag te slapen op mijn bed
leliebebloemd en met
mijn witte vingeren dood doodstil.
Het was daar stil stil stil —

Ruischen van waskaarsen,
't knappen van vlamamandelen,
de lucht goude asch — schaarse
lelieën lagen op mijn sprei te wandelen.

Ik ben geboren als een bloem
brekende in de bleeke lucht
als 't guldene lente is in de lucht,
de velden nog wat sneeuwbevlucht,
goudene lucht, sneeuwgrond rondom.

Ik ben gegroeid tot deze maagd
dagegelijk, zoo onversaagd
blinkend, wanneer de dage daagt —
gulden naar blauwen boog —
ik wiegelde zoo omhoog.

Ik legde mij neder op mijn bed
wachtende achterover, met
mijn voeten schuif ik de stille sneeuw
waarin ik lig, de fonklende sneeuw,