Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/98

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
die vult rondom mij zijn kristal
mijn hals, mijn armen en het dal
tusschen mijn borsten, als ik blaas
sneeuwt over mij een jachtsneeuwgaas,
kristalletjesspel, mijn adem rust,
ze dooien als het vel ze kust.

Ik heb mijn kamer zoo in de stad,
waarom kwam toch niet wat
ik lag te wachten,
zoo wit waren nachten ,
zoo wit en leeg,
ik wendde mijn oogen en neeg
naar alle kanten mijn hoofd —
er was me toch iets beloofd.

Niets kwam er dan goudgeluid,
ik stak mijn armen uit,
die blonken zoo eenzaam licht,
ik sloot ze rondom me dicht —
ik ademde diep in mij
't goudkoude dat over mij
hing als een drooge mist —
ik had me zeker vergist.

Toen ben ik opgestaan
heen en weergegaan
hijgende tusschen de lichtstandaarden
de zonnen van mijn slaapgaarde,