Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/99

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
ik kon daar niet langer zijn
in den goudkouden schijn.

Kom nu, o kom nu hooren
naar al 't dringend te voren
uit mijnen armen mond,
ik wilde dat ge me vond,
ik u om met u te keeren
naar het vlammen, het teere
lichten, het bibbrende schijnen —
uit en het verwegkwijnen,
sterven van licht in de hoeken,
niet langer wil ik dan zoeken
licht, maar het roode bloed
dat gloeiende leven doet.

Kom in mijn witte kameren
daar deed ik verzamelen
stilte en wit albast
licht voor een hoogen gast.

O 't is daar stil stil stil,
wachten, alleen geril
van vlammen van vlamamandelen,
ruischende gaat te wandelen
het licht in het gouden gewaad
hangend in de luchtstraat."