Pagina:Hertogenbosch en derzelver inwoners bij het begin der negentiende eeuw.djvu/22

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
( 14 )

het Opperwezen zelf. – Het komt 'er met den Roomſchen Meiërij-bewoner niet op aan, hoe men het met God ſtaat (laat mij eens deze uitdrukking gebruiken), als men het maar wel ſtaat met de bijzondere goede Vrienden van God in den Hemel. De ſtelling van alle Roomſchen ten dezen opzigte is deze: "Het is geöorlofd de Heiligen te eren en aan te roepen, doch niet op dezelfde wijze, waaröp wij gelast worden, God, als den Schepper, Verlosſer en Schenker van alles goeds, te eren en aan te roepen: maar in enen veel minderen trap, naamlijk als Gods geliefdſte Vrienden, als onze Middelaars en Beſchermers (Intercesſores et Patronos) bij Hem."

Deze zijn de eigen woorden van den Jeſuit P. Caniſus[1] hiermede ſtemt ook de Mechelſche Katechisimus[2], die bij alle Roomſchen hier te Lande, als een Katechizeer-boek, gebruikt word, volmaakt in. – – Ik geloof, dat men de gevoelens der Roomſchen omtrent dit ſtuk zeer gevoeglijk op deze wijze zou kunnen begrijpen: Ik heb eens de gunst van enen Vorst,

dien
 
  1. Vide Parvum ejus Catechismum Catholicorum. Pag. 11.
  2. De XII Les.