Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/30

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

haar geloof

Die opvattingen werden absolute zekerheden, die zekerheden een grote, een onmisbare innerlijke steun - tegelijk een verplichting.



Wij willen haar geloof voorop stellen want zij is, haar leven lang, een diepgelovig Christen geweest. Haar trok, evenmin als haar vader, een bepaald en daardoor in haar visie tegelijk beperkt kerkgenootschap aan. Haar geloofsleven was, aldus Rogier, 'ofschoon uitgesproken christocentrisch, dogmaloos en onkerkelijk'[1] - die twee laatste begrippen uiteraard relatief bedoeld: er is alle reden, aan te nemen dat een geloofsbelijdenis als in de zestiende eeuw door Guido de Brés in gevangenschap geschreven, haar sterk aansprak. Aan de Bijbel klemde zij zich vast. Als jong meisje werd haar eens een natuurkundige proef getoond die het langzaam ontstaan van het zonnestelsel illustreerde. Was het Bijbels scheppingsverhaal dan niet juist, vroeg zij. 'Daarop kreeg ik', legde zij later vast,

'de schampere opmerking ten antwoord: 'Je hebt toch niet werkelijk geloofd dat de wereld in een week geschapen is!', een opmerking die mijn twijfel en vraagtekens alleen maar groter kon maken. Wat was liet toen somber in mijn zieleleven. Niemand bevroedde deze nacht van twijfel. De God van het scheppingsverhaal, de trouwe God waarop ik zo vast gebouwd had, bestond misschien helemaal niet, ik kon dus ook eigenlijk niet meer bidden. Ik stond geheel alleen voor dit raadsel; er was niemand die mij had kunnen helpen.

Voor mijn gevoel duurde het lang tot die donkere schaduwen verdwenen, tot ik had doorstreden en ik mij weer van Gods nabijheid bewust werd, en de schok over het scheppingsverhaal te boven was. Zó groot was mijn nood geweest zonder God en zó had die vreselijke twijfel mij gemarteld, dat mijn toen genomen besluit: 'dat nooit meer' zó vast stond, dat ik, op één kortstondige uitzondering na, die niet minder pijngevend was en mij diep ongelukkig maakte, in mijn verdere leven geen tijd van zogenaamde Godverlatenheid en twijfel en strijd daartegen heb gekend...

Deze smartelijke ondervinding heeft ook een ander gevolg gehad, namelijk dat ik, zo jong als ik toen was, innerlijk de oorlog verklaarde aan de wetenschap'[2]

een oorlog die zij een kleine veertig jaar voortgezet heeft tot zij, door

  1. L. J. Rogier, aangehaald in Adieu van een volk. Stemmen van pers, radio en televisie bij het heengaan van Koningin Wilhelmina (1963), p. 64.
  2. Koningin Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen, p. 70-71.

23