Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/33

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

KONINGIN WILHELMINA

slechts op twee punten kritiek: er moest meer hulde gebracht worden aan het Indische leger en er dienden waarderende woorden gewijd aan de landen zeemacht in Nederland.[1] Meer dan een halve eeuw later kon zij, in 1954, bij de berichten over de strijd van een in Vietnam ingesloten Frans leger 'met een frenetiek pathos' uitroepen: 'Ik hoop zo vurig als ik maar iets hopen kan, dat de held van Dien Bien Phoe morgen gesneuveld is. Als hem die glorie maar gegeven wordt...'[2] Dat keizer Wilhelm II in 1918 niet de dood op het slagveld zocht maar uitweek naar Nederland, verbijsterde haar: 'Ik overdrijf niet, als ik zeg dat het mij een week en misschien nog langer gekost heeft voor ik geloof kon hechten aan de ingekomen berichten, zó onwaarschijnlijk leek mij deze handelwijze.'[3]

Aan de hoge normen die zij het gelden, konden de meeste ministers in haar ogen niet voldoen. 'De laatste vijf-en-zeventig jaren,' klaagde zij in 1959, 'hebben weinig werkelijke staatslieden opgeleverd.'[4] Van al haar kabinetten was er slechts een (het kabinet-Cort van der Linden), waarvan zij in haar Eenzaam maar niet alleen 'het verstandige en vooruitziende beleid' prees[5]; slechts zes andere ministers werden in die levensherinneringen met name genoemd, zeer terloops overigens[6]; geneigd als zij was tot een negatief oordeel, was een minister bij haar spoedig uit de gratie. Ze vond wel dat Booy gelijk had dat hij, haar medewerker, mensen altijd zeer gematigd kritiseerde, maar bij haar zelf lagen ze, aldus haar eigen woorden, 'zo op de vuilnisbelt en hoe krijgt u ze er weer af?'[7] Met een snijdende formulering (wij kwamen al een voorbeeld tegen: 'Hare Majesteit was van mening dat men reizende heren niet moest ophouden') kon zij ministers laten vallen of hun congé geven. 'O, u gaat ook op de grote hoop', zei zij wel eens in een conflict. 'Welke hoop?' 'De hoop waar al die oud-ministers al liggen.'[8] In het bijzonder had zij het niet begrepen op diplomaten, 'zo vals als een diplomaat' was 'een van haar geliefkoosde uitdrukkingen'.[9] 'Ik heb altijd', zei ze eens tegen Booy, 'de mensen veracht die standpunten die ze hoog zaten, zo maar lieten vallen. Wat heb ik dat vaak beleefd!'[10] Waarbij de betrokkenen dan nog het nadeel hadden dat de koningin jegens wie zij zich te verantwoorden kregen, een ijzersterk geheugen had. Maar dat geheugen was toch niet meer dan een hulpmiddel: hulpmiddel van een vitale en

  1. E. van Raalte: Troonredes, openingsredes, inhuldigingsredes, p. XXX.
  2. Booy: De levensavond van koningin Wilhelmina, p. 21.
  3. Koningin Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen, p. 179.
  4. A.v., p. 198.
  5. A.v., p. 154.
  6. Pierson, Kuyper, van Kleffens, Welter, Gerbrandy, van Mook.
  7. Booy: Het is stil op Het Loo, p. 151.
  8. E. N. van Kleffens, 19 april 1956, over de ervaringen van enkele van zijn ambtgenoten.
  9. A.v., 2 juni 1958.
  10. Booy: De levensavond van koningin Wilhelmina, p. 81.

26