Naar inhoud springen

Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/47

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

KONINGIN WILHELMINA

opgelucht het einde bemerkte), dan vroeg de koningin hem of hij zelf ook iets had mee te delen. En dan kon hij verhalen van de stand zijner werkzaamheden, van wetsontwerpen die in voorbereiding waren, van moeilijkheden welke hij in de eerstkomende tijden voorzag, enzovoort . . . Het zal duidelijk zijn dat bij dit vragen en beantwoorden over velerlei dingen gesproken werd, temeer omdat de koningin, van wie men met stijgende bewondering telkens weer kon constateren hoezeer zij, soms zelfs van kleine onderdelen, volkomen op de hoogte was, ook harerzijds een mening over het behandelde onderwerp uitsprak.'[1]

Nu had, lijkt het, de koningin voor Aalberse's arbeid warme belangstelling. Maar hij was open van natuur. Meer gesloten persoonlijkheden, van wier doen en laten zij geen denkbeeld kreeg, lagen haar niet. Nog minder lag het haar wanneer zij politici tegenover zich vond die van een absolute zelfverzekerdheid waren en zich gedroegen alsof zij de werkelijke en exclusieve leiders van het Nederlandse volk waren. Zij had, zei haar dochter ons, 'voor het grote in Colijn veel waardering.'[2] Desondanks zal men zijn naam in Eenzaam maar niet alleen vergeefs zoeken.



Bij die impressies, bij die algemene opmerkingen willen wij het in hoofdzaak laten. Nogmaals: niet het geven van een biografische schets stelden wij ons tot taak, maar uitsluitend het naar voren halen van die elementen uit leven en persoon van koningin Wilhelmina die het de lezer van dit deel en van de verdere delen van ons werk duidelijk zullen maken waarom zij tijdens de tweede wereldoorlog handelde zoals zij deed - een handelen waarvan nog veelvuldig te gewagen valt. Enkele elementen uit de periode waarop in ons eerste deel, Voorspel, het accent viel, moeten nu nog toegevoegd worden.

Allereerst dit, dat de eerste wereldoorlog speciaal voor de koningin een zenuwslopende beproeving vormde. De geringe militaire kracht die Nederland ontplooien kon (en hoeveel moeite had zij zich, meest vergeefs, sinds '98 gegeven om die kracht te vergroten!), was haar een bron van dodelijke onrust. 'Haar grief tegen het departement van oorlog was', schreef, na een gesprek met haar, de meer placide de Jonge in juni '17 in zijn agenda, 'dat men het onmogelijke niet mogelijk wist te maken. Niet onduidelijk liet

  1. A.v., p. 28.
  2. Koningin Juliana, 24 febr. 1969.

40