niet veel grooter zijn, dan zoo, dat zij juist nog even gezien kunnen worden. Deze zwevende wereld, die tot een diepte van verscheidene meters onder de oppervlakte gaat, zoover als het licht en de zuurstof en het koolzuur der lucht nog ruimschoots kunnen binnendringen, is het plankton, waarvan ik bij een vorige gelegenheid als van voedsel voor grootere zeedieren, reeds met een enkel woord heb melding gemaakt.
Dit plankton nu bestaat deels uit plantjes, deels uit diertjes, maar allen van een zeer eenvoudigen bouw. De planten behooren tot verschillende groepen van lagere wieren, de dieren daarentegen omvatten vertegenwoordigers van nagenoeg alle afdeelingen van het dierenrijk, zoover zij zeedieren omvatten, en met uitzondering natuurlijk van de gewervelde dieren. De verschillen, die reeds in het plankton de groote afdeelingen van het dierenrijk van elkander onderscheiden, worden algemeen als veel diepergaande en als van veel grooter systematische beteekenis geacht dan alle de tallooze verschillen binnen die afdeelingen zelven. In het plankton vormen de microscopische wiertjes niet alleen het voedsel voor alle dieren daarin, maar tevens voor nagenoeg het geheele leven in zee, met uitzondering van de kust. Natuurlijk niet rechtstreeks, maar middellijk. De wieren behooren maar tot een klein aantal typen en soorten, maar deze komen dan ook in ontelbare millioenen van individuen voor. De meeste gewone vormen behooren tot de Protococcen of oudste celvormen; het zijn microscopisch kleine, kogelronde groen eencellige wezens. Zij vermenigvuldigen zich door deeling, maar zoodra een cel op deze wijze er twee gevormd heeft, laten deze elkander los, om afzonderlijk te gaan leven. Zij voeden zich in