Naar inhoud springen

Pagina:Het Yellowstone-Park (1904).djvu/184

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
172
 

Ofschoon nu opgegeten worden de regel is, spreekt het wel van zelf, dat daaraan ten slotte een grens komt. Kleinere en grootere aantallen van diertjes sterven af, zonder aan anderen tot voedsel te strekken. Deze zullen allengs gaan zinken. En moge hun aantal ook slechts een klein deel vormen van wat er in de bovenste lagen der zee blijft leven, toch zal het ten slotte zijn als een regen van voedsel, die uit deze lagen langzaam omlaag daalt. Wanneer dit begonnen is, en welke graad van organisatie vereischt was, om dit verschijnsel van eenige beteekenis te doen worden, is moeilijk na te gaan. Maar het is een feit, dat tegenwoordig die onderzeesche regen van organisch voedsel de groote en nagenoeg de eenige bron van het leven op den bodem der zee is.

Het licht wordt door het zeewater geabsorbeerd. Het dringt tientallen van meters in, maar wordt voortdurend verzwakt. Overal waar de zee niet al te ondiep is, heerscht op den bodem volkomen duisternis. Planten kunnen daar niet groeien, want die leven niet zonder licht. Organisch voedsel wordt er dus niet gemaakt; alles wat er noodig is, moet uit de hoogere lagen neerdalen. Toch pleegt die bodem met een rijke vegetatie van koralen en van allerlei andere dieren bedekt te zijn. De een leeft van den ander, en ook hier moet dezelfde organische stof achtereenvolgens in tal van lichamen dienst doen. Maar het spreekt van zelf dat er een bron moet zijn, waarmee dit alles begint. Het is geen kringloop. Het is een langzaam en zuinig gebruik van wat er voorhanden is, maar al die dieren ademen toch en verbruiken daartoe een deel van het opgenomen voedsel. Een bron moet er dus zijn, en wel een rijke en altijd vloeiende bron.