Naar inhoud springen

Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/107

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
95
DE ROL DER HONIGKLIERTJES IN DE BLOEMEN.


sekten zich gemakkelijk in de bloemen neêr kunnen laten; bepaalde vormen der bloembuis, die maken dat het diertje den kop slechts in één enkele, naar den honig voerende richting bewegen kan; gekleurde vlekken of lijnen, die als stralen van het middenpunt, waar de honig ligt, uitloopen en zijn plaats dus aan de reeds geoefende insekten spoedig aanwijzen: het dicht bijeen staan van buisvormige bloemen, b.v. in de bloemhoofdjes der saamgesteldbloemige planten, en talrijke andere inrichtingen, die wij hier onmogelijk allen kunnen mededeelen.

Een paar voorbeelden van planten met verborgen honig wensch ik thans uitvoeriger te bespreken. In de eerste plaats de bekende Irissen, waarvan ééne soort bij ons als gele Iris of Lischbloem algemeen langs slooten voorkomt, andere met blauwe of paarse bloemen vrij algemeen in tuinen gekweekt worden.

De zeer groote bloemen dezer planten vertoonen een allermerkwaardigsten bouw. Zij bezitten drie, in een sierlijke bocht recht opgerichte kelkbladen, die in kleur en tengerheid van hun weefsel overeenkomen met de drie bloembladen, die tusschen hen in staan, doch naar beneden gebogen zijn. In het midden der bloem staan nog drie andere, eveneens fraai gekleurde bladachtige organen, die in eenige soorten aan hun top elk in twee puntige slippen uitloopen. Beziet men een bloem van boven, dan zou men deze organen licht voor deelen van de bloemkroon houden en, daar in hun midden niets meer gevonden wordt, in den waan geraken dat de bloemen der Irissen geen meeldraden en stampers bezitten. Doch zoo men de bloemdeelen uit elkander neemt, bespeurt men spoedig de meeldraden, die, drie in getal, tusschen elk der drie bloembladen en het overeenkomstige binnenste blad verscholen liggen. Hieruit volgt tegelijk dat deze binnenste deelen tot den stamper behooren. Het zijn de stempelbladen, zoo genaamd omdat zij aan hun concave buitenzijde den eigenlijken stempel dragen. Plukt men de verschillende deelen van een bloem weg, totdat alleen deze drie stempelbladen overblijven (fig. 47), zoo ziet men den eigenlijken stempel als een min of meer gebogen dwarsloopende lijn onder den top dezer orga-