wijl de bloem zich in dit tijdperk van ontwikkeling bevindt, zijn de stijlen nog zeer klein; hun top laat nog geen stempeloppervlakte herkennen. Zij groeien echter voort; weldra vallen de uitgebloeide meeldraden af, en hebben ondertusschen de stijlen hun normale lengte bereikt. Eerst dan vertoont zich aan hun toppen het kleverige stempelvocht. Bij de laatste bloemen zijn het vruchtbeginsel en de stijlen meestal in hoogst onontwikkelden toestand nog voorhanden, als overblijfsels uit vroegere tijden, maar ongeschikt om eenige rol te vervullen.
Het gevolg der bestuiving is het verwelken en afvallen van alle nu nutteloos geworden deelen, en het aanzwellen van het vruchtbeginsel tot vrucht. Gelijk men weet splijt later, bij het rijpworden, de vrucht in twee hokjes uiteen, die elk één zaad bevatten. Ook op een dwarse of een overlangsche doorsnede kan men deze beide hokjes zien, gelijk fig. 56 D' en E. bewijzen, in welke de gestippelde deelen de zaden zijn. Natuurlijk geven de laatste bloemen geen vruchten; men vindt dus aan de schermen minder vruchten dan bloemen, ja bij enkele soorten, b.v. de Myrrhe (Myrrhis odorata), vindt men in elk samengesteld scherm slechts enkele vruchten, en daartusschen verscheidene tientallen van onbevrucht verdorde bloemen.
Bij enkele bij ons inheemsche schermbloemigen doet zich het merkwaardig verschijnsel voor, dat niet alleen de laatste bloemen van elk scherm, maar ook de geheele laatste schermen van elke plant éénslachtig zijn, en alleen meeldraden en geen stampers voortbrengen. Dit komt b.v. bij de groote Bevernel (Pimpinella magna) voor.
De bloemen van de meeste soorten van schermbloemige planten worden door allerlei soorten van insekten veelvuldig bezocht. Vooral vliegen treft men daarop in menigte aan. Bij goed weer, vooral in de middaguren, ziet men de schermen vol van allerhande insekten, zóó zelfs dat zij voor insektenverzamelaars steeds een rijken buit opleveren. Het is de moeite waard de handelingen dezer dieren op de schermen eenigszins nader na te gaan. Zij werden in het eind der vorige eeuw voor het eerst beschreven, en wel door Sprengel, een