Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/132

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
120
BESTUIVING VAN KLEINBLOEMIGE


onderwerp, dan dat ik haar hier als een bijzaak zou willen behandelen.

De tweede afdeeling van ons tegenwoordig hoofdstuk zou, zoo deelde ik in het begin mede, de zelfbestuiving bij gebrek aan insekten-bezoek bespreken. Terwijl de meeste, vooral de grootbloemige planten, zoo werkzame lokmiddelen bezitten, dat zij zeker zijn door insekten bezocht en bestoven te worden, is deze zekerheid bij vele andere, vooral kleinbloemige soorten, op verre na zoo groot niet. De eerstgemelde bloemen kunnen veilig hare bestuiving geheel aan de gevleugelde bezoekers overlaten, en doen dit dan ook in den regel; ontbreekt een enkelen keer dit bezoek, of verhindert men den insekten den toegang kunstmatig, zoo zetten zij geen vrucht. Anders is het bij vele kleinbloemige planten, zulke, die geen in 't oog loopende bloemgroepen, of bizonder sterken reuk bezitten. De kans, dat hare bloemen eens niet door insekten bestoven worden, is steeds voorhanden, en er zou dus maar al te dikwijls geen vrucht gevormd kunnen worden, zoo de natuur hier niet op andere wijze gezorgd had. Dit heeft zij gedaan, door aan deze gewassen de mogelijkheid te geven, dat ook zonder vreemde hulp het stuifmeel op den stempel der eigen bloem valt, en dat deze bestuiving bevruchting ten gevolge heeft.

Door de onderzoekingen van Müller is bewezen, dat zoowel in 't algemeen als bij vergelijking van verwante vormen met elkander die bloemen de zekerste zelfbestuiving hebben, die het minst in 't oog vallen, en wier insektenbezoeken dienovereenkomstig het zeldzaamst zijn. Vooral bij kleine honiglooze bloemen is het bezoek van insekten uiterst spaarzaam, bij sommige soorten zelfs in zoo hoogen graad, dat slechts regelmatige zelfbestuiving het voortbestaan der soort mogelijk maakt. Voorbeelden hiervan leveren sommige kleinbloemige soorten van Nachtschade (Solanum), Hertshooi (Hypericum), Agrimonia, Anagallis en anderen. Vergelijkt men het Kruiskruid (Senecio vulgaris) met de grootbloemige soorten van Senecio, de rondbladige Malva, met hare kleine bloemen, met de fraaie bosch-Malva, de kleine Geraniums met de grootbloemige verwanten, zoo zal men steeds zien, dat de eersten weinig, de laatsten