Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/141

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
129
DE BESTUIVING VAN BLOEMEN DOOR DEN WIND.


over een lengte van verscheidene meters, in een rechte lijn voortkruipen, en daarbij van tijd tot tijd boven den grond kleine bladrozetten zenden. Daar zij rijk met wortelvezels bezet zijn, dragen zij veel tot het bevestigen van het losse zand bij, en verdienen in dit opzicht, na de helmplant, den eersten rang. Hare bloemen zijn tot kleine aartjes in de oksels van schutbladen vereenigd. Bij sommige soorten van Zegge zijn de onderste aartjes vrouwelijk en de bovenste mannelijk, bij andere soorten is daarentegen in elk aartje de bovenste helft mannelijk en de onderste vrouwelijk. In beide gevallen kan het stuifmeel, door den wind uit de meeldraden geschud, gemakkelijk op de stempels komen.

Nadat wij nu een der belangrijkste eigenschappen der meeste windbloemen, hare vereeniging tot bloemgroepen, uitvoerig behandeld hebben, wenschen wij nog eenige andere kenmerken na te gaan, waardoor zij zich van insektenbloemen onderscheiden. Wij beschouwen daarbij eerst de eigenschappen dezer bloemen in 't algemeen, om daarna iets langer bij die van het stuifmeel stil te staan.

Fraaie kleuren, sierlijke vormen, aangename geuren en honig, die wij bij zoo vele andere bloemen als lokmiddelen voor de insekten aangetroffen hebben, ontbreken hier ten eenemale. Zij zouden ook volstrekt overbodig zijn, daar de insekten hier bij de bestuiving geen rol te spelen hebben. De bloembekleedselen zijn steeds hoogst eenvoudig van bouw, meest een krans van kleine lichtbruine of groene schubjes, soms zelfs slechts uit een enkel schubje bestaande. Daarentegen zijn de meelknopjes steeds op lange draden geplaatst, zoodat zij ver buiten de bloem, vrij in de lucht staan; hun stuifmeel kan dus gemakkelijk door den wind worden opgenomen en weggevoerd. Tot dit doel zijn de bloemen zelven ook steeds zoo vrij mogelijk geplaatst, en nooit tusschen bladen verscholen. Soms wordt dit doel, gelijk bij de grassen, daardoor bereikt, dat de bloemgroepen op hooge, zeer buigzame stelen geplaatst zijn; soms, zooals bij onze meeste boomen, daardoor, dat de bloemen in het vroege voorjaar bloeien, vóórdat de bladen uit de knoppen te voorschijn komen.

9