Naar inhoud springen

Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/155

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
143
HET ONTSTAAN VAN VRUCHTEN EN ZADEN.


vruchten met leege zaden. Een vijfde graad geeft vruchten met enkele schijnbaar goede, doch in werkelijkheid niet kiembare zaden. Een zesde graad geeft volkomen vruchten met enkele goede doch nog talrijke looze zaden, wier aantal dan bij toenemende werking van het stuifmeel steeds afneemt, totdat eindelijk alle zaden normaal worden. Welke van al deze graden van ontwikkeling nu werkelijk zal optreden, laat zich niet in het algemeen vooraf bepalen. Wel kan men zeggen, dat de inwerking van het stuifmeel des te geringer zal zijn, naarmate de beide plantsoorten minder met elkander verwant zijn, minder in uiterlijk en in kenmerken met elkander overeenkomen. Dus in 't algemeen zullen soorten van het zelfde geslacht meer werking op elkander uitoefenen, dan soorten van verschillende geslachten. Toch komen op dezen regel talrijke uitzonderingen voor. Bij soorten, die tot verschillende familiën behooren is het onderscheid reeds zoo groot, dat men in den regel in 't geheel geen werking mag verwachten.

Tot nu toe hebben wij nog slechts gevallen leeren kennen, waarin de bestuiving, met of zonder bevruchting, op de verdere normale ontwikkeling en verandering van alle deelen der bestoven bloem invloed uitoefende. Er blijft ons nog over de vraag te bespreken, of het stuifmeel op den vorm en de kleur, in één woord op de eigenschappen, die de vrucht bij hare ontwikkeling aanneemt, invloed kan uitoefenen. In het dagelijksch leven wordt zulk een invloed dikwijls aangenomen, doch meestal zonder dat men er voldoende argumenten voor bijbrengen kan. Zoo b.v. hoort men niet zelden op deze wijze het verschijnsel verklaren, dat enkele sinaasappelen inwendig voor een deel rood, voor een deel van de gewone kleur zijn. Men vermoedt dan dat het stuifmeel van de bloemen eener roode soort door insekten op de bloemen der gewone soort gebracht werd en hier tot het ontstaan eener gemengde vrucht aanleiding gaf. Men staaft dit vermoeden door de schijnbaar zeer goede verklaring, die het van het voorkomen van enkele halfroode vruchten tusschen de gewone sinaasappelen geeft. In hoeverre dit vermoeden juist is, kan natuurlijk zonder onderzoekingen op de plaats waar de vruchten