stukken gezien hebben, leert ons het microscopisch onderzoek bij zichtbaar bloeiende planten niet anders, dan dat de kern der stuifmeelbuis in de eicel overgaat, en zich niet haar kern vereenigt en dat deze verbinding voor de verandering der eicel in de kiem der jonge plant een volstrekt noodzakelijk vereischte is. Wat de eigenlijke werking dier vereeniging is, dit kunnen wij slechts uit hare gevolgen, en uit deze ongelukkigerwijze nog slechts in zeer algemeene trekken leeren. Wij mogen dus onze beschrijving van het leven der bloem niet eindigen, zonder, ten minste in het kort, over de gevolgen der bevruchting gehandeld te hebben.
Het is nu duidelijk, dat wij hier onze toevlucht geheel tot de bastaardbevruchting moeten nemen. Alleen daar toch zal het mogelijk zijn, den invloed der eicel en van het stuifmeel van elkander te onderscheiden. Bij de gewone bestuiving, met stuifmeel uit gelijksoortige bloemen, valt dit middel natuurlijk weg. Daarenboven wijken de gevolgen der bastaardbevruchting nog in eenige andere opzichten van die der gewone bestuiving af.
Wij splitsen onze behandeling in twee vragen. 1°. Aan welke voorwaarden moeten twee plantensoorten voldoen, om met elkander kiembare zaden op te kunnen leveren? en 2°. Welke eigenschappen bezitten de planten, die uit de zoo ontstane zaden opgroeien? Bij de beantwoording der eerste vraag houden wij ons dus uitsluitend met de ouders, bij die der laatste voornamelijk met de bastaarden zelve op. Wij beginnen met het eerstgenoemde punt.
Het is zonder eenige nadere uiteenzetting duidelijk, dat twee plantensoorten slechts dan bastaarden zullen kunnen leveren, wanneer zij elkander kunnen bevruchten. Het is daartoe niet genoeg, dat zij elkander bestuiven; de stuifmeelbuizen moeten ook tot de eicellen doordringen. In ons vorige hoofdstuk hebben wij nu gezien, dat, bij een eenigszins aanzienlijk verschil dikwijls nog wel een ontwikkeling der stuifmeelbuizen, ja zelfs een invloed van deze op de vrucht en de zaadhulsels voorkomt, doch dat de stuifmeelbuizen dan meestal toch de eicellen niet bereiken, daar zij, om zoo te zeggen, in het vreemde vruchtbeginsel hinderpalen ontmoeten, die zij niet