Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/16

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
4
BESTUIVING EN BEVRUCHTING.


gende jaar gelijksoortige planten zullen kunnen ontstaan. Doch ook de overblijvende planten, ja de heesters en boomen moeten eenmaal sterven, en de instandhouding der soort is dus ook hier, ten minste voor verreweg het belangrijkste deel, aan de zaden opgedragen.

Het is nu een zeer merkwaardig, ofschoon algemeen bekend verschijnsel, dat het rijp worden van vrucht en zaad, behalve aan de algemeene voorwaarde voor den groei der planten, nog van een kleine en schijnbaar zeer nietige omstandigheid afhankelijk is. Het stuifmeel uit de meeldraden toch moet op den stempel der stampers komen. Gebeurt dit niet zoo verwelkt en verdort het vruchtbeginsel met de overige deelen der bloem, zonder zich tot vrucht te kunnen ontwikkelen.

Zoo echter aan deze voorwaarde voldaan is, gaat de ontwikkeling van vruchtbeginsel en zaadknoppen ongestoord voort. Men noemt het overbrengen van het stuifmeel op den stempel het bestuiven. Tengevolge dezer bestuiving ondergaan ook de zaadknoppen een verandering, die de eigenlijke bevruchting is, en waarover wij aan het slot van dit hoofdstuk nog uitvoerig spreken zullen. Hier zij het genoeg te doen opmerken, dat eene bevruchting der zaadknoppen zonder voorafgegane bestuiving onmogelijk is; dat dus de bestuiving een noodzakelijke voorwaarde voor de bevruchting, en dus voor het ontstaan van rijpe zaden, is. Wij kunnen zelfs nog een stap verder gaan en zeggen, dat zonder deze bestuiving de voortplanting der soort langs den gewonen weg tot een onmogelijkheid zou worden.

Deze overgroote belangrijkheid der bestuiving maakt, dat wij op haar voornamelijk onze aandacht zullen moeten vestigen. Zij is de werkzaamheid, die tijdens den korten duur van den bloei in de bloem moet worden verricht. Om haar gemakkelijk en zeker te doen plaats vinden, zijn talrijke merkwaardige inrichtingen in bloemen ontstaan, die wij in onze volgende hoofdstukken zullen behandelen. De groote reeks van verschillende vormen en uiteenloopende eigenschappen, die wij bij de vergelijking van een willekeurig aantal bloemen opmerken, hebben alle betrekking op de verschillende wijze,