steeltjes geplaatst, met de opening naar boven gekeerd. Dit laatste is in de natuur slechts zelden het geval: gewoonlijk is de opening dicht in de nabijheid geplaatst van eene der lijsten van geleidend weefsel, die wij hierboven leerden kennen. Van het stijlkanaal uit gaan de stuifmeelbuizen naar de zaadknoppen, en dringen in hun opening binnen; in de figuur is dit duidelijkheidshalve zoo geteekend, alsof zij daarbij door de vrije ruimte van het vruchtbeginsel den kortsten weg kozen; in de natuur volgen zij steeds de genoemde lijsten van geleidend weefsel, daar zij daaraan het voor haar groei benoodigde voedsel ontleenen. Eindelijk komen zij in de zaadknoppen aan, waar zij de bevruchting te weeg brengen.Dit belangrijke punt eischt een uitvoeriger behandeling. Daartoe is het echter noodig vóóraf den bouw der zaadknoppen zelven nader uiteen te zetten.
B.Fig. 13.A.
Zaadknoppen van Boekweit (Polygonum)
overlangs doorgesneden A vóór de be-
vruchting; B tijdens de bevruchting.
De knopvormige organen, die na de bevruchting zich in de zaden zullen veranderen, bestaan in hun allereenvoudigste gedaante uit een kern, die door twee vliezen omgeven is. Het weefsel van al deze deelen bestaat uit kleine cellen. De beide vliezen zijn van boven van een kleine opening voorzien, en van onderen aan het breede gedeelte van den kern verbonden (fig. 13), waar deze in het korte steeltje overgaat. Bij gebogen zaadknoppen is de inrichting in hoofdzaak dezelfde, doch de betrekkelijke ligging der deelen eenigszins anders. Het midden van de kern