knopje bij den minsten stoot op den fijnen top van den helmdraad heen en weer schommelt. Hiervan leveren de Leliën, Amaryllissen (fig. 18) en andere planten zeer bekende voorbeelden.
In de helmhokjes ontstaat het stuifmeel. Oorspronkelijk zijn deze hokjes geheel met celweefsel opgevuld; de cellen vermenigvuldigen zich sterk, en eindelijk vormt zich in elke cel één stuifmeelkorrel. Dan vervloeien de wanden der cellen, en gaan in een gomachtige stof over, die somwijlen oorzaak is dat het stuifmeel in de meeste gevallen niet een los stuivend poeder is, maar een min of meer vaste massa. Wordt daarentegen deze gomachtige stof door de omliggende cellen geheel opgezogen, dan kan het stuifmeel zulk een stuivend poeder vormen, zooals bij alle windbloemen het geval is. Doch hierop kom ik later uitvoerig terug.
Fig. 17. |
Fig. 18. |
Meeldraad van |
Meeldraad van |
De rol der stuifmeelkorrels is de vorming der stuifmeelbuizen in het weefsel van den stempel; deze buizen groeien door den stijl en het vruchtbeginsel naar de zaadknoppen, om deze te bevruchten. Het stuifmeel moet dus uit de helmhokjes op den stempel gebracht worden. Eerste vereischte hiertoe is, dat de hokjes zich openen en het stuifmeel, hetzij op hunne oppervlakte klevend, hetzij elders in de bloem verspreid, aan de insecten ter opname aanbieden. Dit openen geschiedt op zeer verschillende wijze. Het meest gewone geval is dat, hetwelk in onze figuren 17 en 18 voorgesteld is. Men ziet daar over de geheele lengte van het hokje een lange spleet, die van onderen naar boven doorloopt, en waaruit reeds eenige korrels tevoorschijn treden. Gewoonlijk krullen zich de randen van de spleet zóó om dat de geheele binnenvlakte der hokjes buiten komt te