Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/70

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
58
DE MEELDRADEN EN HET STUIFMEEL.


figuur 30 er een aantal bij sterke vergrooting vertoont. Men merkt daarin op, dat enkele, bv. die van den Den en van de Lelie, een gladde oppervlakte hebben, terwijl de anderen met verheven lijsten, stekels of andere aanhangselen van allerlei vorm bedekt zijn.


Fig. 30.

Stuifmeelkorrels van verschillende planten.
1. Nieskruid.—2. Plumbago.—3. Epilobium.—4. Convolvulus.—5. Scolymus.—6. Lelie.—7. Cucurbita.—8. Hibiscus.—9. Cobea.—10. Den.—11. Passiflora.


Gewoonlijk vormen de gladde korrels een los poeder, dat gemakkelijk verstuift; de ruwe oppervlakte der anderen is meestal oorzaak dat zij aan elkander hechten, en dus niet verstuiven. Dienovereenkomstig treft men de gladde stuifmeelkorrels veelvuldig bij windbloemen aan, terwijl die, welke de fraaiste en meest uitgewerkte teekeningen bezitten,