Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/141

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

sen, op wereldlijke thema's gecomponeerd, in den dienst zelfs de teksten dier profane liederen: baisez-moi, rouges nez, tusschen den liturgischen tekst door werden gezongen.[1] David van Bourgondië, de bastaard van Philips den Goede, houdt zijn intrede als bisschop van Utrecht te midden van een krijgsgevolg van enkel edelen, waarmee zijn broeder de bastaard van Bourgondië hem uit Amersfoort is komen afhalen. De nieuwe bisschop zelf is geheel geharnast, alsof hij een veroverend wereldlijk vorst ware; zoo rijdt hij naar den dom, en gaat er binnen in een processie met vanen en kruisen, om voor het hoogaltaar te bidden.[2] Leg naast die Bourgondische onbeschaamde hoovaardij de gemoedelijke onbeschaamdheid van Rudolf Agricola's vader, den pastoor van Baflo, die op den dag, dat hij tot abt van Selwert was gekozen, het bericht kreeg, dat hem uit zijn bijzit een zoon geboren was, en zeide: "Heden ben ik tweemaal vader geworden; moge Gods zegen er op rusten."[3]

De tijdgenooten beschouwen de toenemende oneerbiedigheid jegens de kerk als een achteruitgang der zeden van den jongsten tijd.

"On souloit estre ou temps passé
En l'église benignement
A genoux en humilité
Delez l'autel moult closement,
Tout nu le chief piteusement,
Maiz au jour d'uy, si come beste,
On vient à l'autel bien souvent
Chaperon et chapel en teste."[4]

Op de feestdagen, klaagt Nicolaas van Clemanges, gaan maar weinigen naar de mis. Zij hooren die niet tot het einde aan, en vergenoegen zich, even het wijwater aan te raken, door een kniebuiging Onze Lieve Vrouw te groeten, of een heiligenbeeld te kussen. Hebben zij de hostie zien heffen, dan beroemen zij er zich op als een groote weldaad aan Christus. De metten en den vesper viert de priester meestal met zijn helper alleen.[5] — De heer van het dorp en patronaatsheer der kerk laat den priester kalm wachten met de mis, tot hij en zijn vrouw zijn opgestaan en zich gekleed hebben.[6]

De heiligste feesten, de Kerstnacht zelf, worden in ongebondenheid doorgebracht, met kaartspelen, vloeken en schandelijke taal; vermaant men het volk, dan beroept het er zich op, dat de groote heeren, de klerken en prelaten het ongestraft doen.[7] Op de vigiliën der feestdagen wordt in de kerken zelf met losbandige liederen gedanst; priesters geven het voorbeeld, om die nachtwaken door te brengen met dobbelspel en vloeken.[8] De raad van Straatsburg schonk jaarlijks 1100 liter wijn voor hen, die in het Munster den Sint Adolfsnacht "wakend en in

  1. Wetzer und Welte, Kirchenlexikon, s. v. Musik, col., 2040.
  2. Chastellain, III p. 155.
  3. H. van den Velden, Rod. Agricola, een Nederlandsen humanist der vijftiende eeuw, 1e dl., Leiden 1911, p. 44.
  4. Deschamps, X no. 33, p. xli. In den voorlaatsten regel staat "l'ostel", wat natuurlijk geen zin geeft.
  5. Nic. de Clemanges, De novis celebritatibus non instituendis, Opera, ed. Lydius, 1613, p. 143.
  6. Le livre du chevalier de la Tour-Landry, p. 66, 70.
  7. Gerson, Sermo de nativitate Domini, Opera, III p. 946, 947.
  8. Nic. de Clemangiis, l.c., p. 147.