Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/186

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van het Ave beduidt een der vijftien volmaaktheden van Maria, en tegelijk een edelsteen aan de rupis angelica, die zij zelve is; elk woord verdrijft een zonde of het dier, dat die verbeeldt. Zij zijn bovendien de takken van een boom vol vruchten, waarin alle gezaligden zitten, en de treden van een trap. Zoo beduidt bij voorbeeld het woord Ave de onschuld van Maria, en den diamant, en verdrijft den hoogmoed, die den leeuw tot dier heeft. Het woord Maria is haar wijsheid en de karbonkel en verdrijft den nijd, een bijster zwarten hond. Alanus ziet in zijn vizioenen de gruwelijke gedaanten der zondedieren en de schitterende kleuren der edele steenen, wier oud befaamde wonderkracht weer nieuwe symbolische associaties wekt. De sardonix is zwart, rood en wit, gelijk Maria zwart was in nederigheid, rood in haar smarten, en wit in glorie en genade. Zij trekt als zegelsteen niets aan van de was: deugd der eerzaamheid, verdrijft onkuischheid en maakt eerzaam en schaamachtig. De parel is het woord gratia, en ook Maria's eigen gratie; zij ontstaat in de zeeschelp uit een dauw des hemels "sine admixtione cuiuscunque seminis propagationis". Maria zelf is die schelp; hier verspringt het symbolisme even, want in de reeks der overige zou men haar als de parel verwachten. Hier komt ook het kaleidoscopische der symboliek treffend uit: met de woorden "uit een dauw des hemels geteeld" is meteen, onuitgedrukt, die andere trope der maagdelijke geboorte: het vlies, waarop Gideon het hemelsch teeken afsmeekte, in het bewustzijn geroepen.

De symboliseerende denkvorm was zoo goed als versleten. Het vinden van symbolen en allegorieën was een ijdel spel geworden, een oppervlakkig fantazeeren op een enkel gedachtenverband. Het symbool behoudt zijn gevoelswaarde alleen door de heiligheid der dingen, die het verbeeldt: zoodra het symboliseeren van het zuiver godsdienstige gebied afvloeit naar het enkel moreele, ziet men het in zijn hopelooze verbastering. Froissart weet in een uitvoerig gedicht Li orloge amoureus alle eigenschappen der liefde met de onderdeelen van een uurwerk te vergelijken.[1] Chastellain en Molinet wedijveren in politieke symbolismen: in de drie standen zijn de eigenschappen van Maria gefigureerd; de zeven keurvorsten, drie geestelijke en vier wereldlijke, beteekenen de drie theologale en vier cardinale deugden; de vijf steden Saint-Omer, Aire, Rijssel, Douai en Valenciennes, die in 1477 Bourgondië trouw blijven, worden de vijf wijze maagden.[2] Eigenlijk heeft men hier te doen met een omgekeerd symbolisme, waarbij niet het lagere naar het hoogere wijst, maar het hoogere naar het lagere. Want in den geest van den schrijver staan de aardsche dingen, die hij met wat hemelsche versiering verheerlijken wil, vooraan. De Donatus moralisatus seu per allegoriam traductus, die wel eens aan Gerson is toegeschreven, bracht de latijnsche grammatica bij, met theologische symboliek gemengd: het nomen is de mensch, het pronomen beduidt, dat hij een zondaar is. Op den laagsten trap van de symboliseering staat een gedicht als Le parement et triumphe des dames van Olivier de la Marche, waarin het gansche vrouwelijk toilet wordt vergeleken met deugden en voortreffelijkheden, een brave zedepreek van den ouden hove-

  1. Froissart, Poésies, ed. Scheler. I p. 53.
  2. Chastellain, Traité par forme d'allégorie mystique sur l'entrée du roy Loys en nouveau règne, Oeuvres, VII p. 1; Molinet, II p. 71, III p. 112.