Pagina:HuygensCornelieDarwinMarx1901.djvu/127

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

116

Christus en Confucius en tal van Grieksche wijsgeeren nasprak.

Dat de Neo-Kantianen, geheel doortrokken van de denkvormen hunner intellectueele sfeer, willen doen herleven de leer van een der beroemdste denkers van de klasse, welke de revolutie der achttiende eeuw tot gezaghebbende maakte; dat zij zich derhalve in slagorde scharen tegenover de natuur- en cultuurtheoriën van Darwin en Marx, dit zou volkomen verklaarbaar zijn. De oude ondergaande denkwereld, voor wie de toekomst niet leeft, niet leven kan, zoekt uit den aard der zaak haar kracht in het idealisme van het verleden. Maar dat door hen pogingen worden gedaan, om de schoonste vrucht van den rijken wetenschappelijken oogst in de laatste helft der negentiende eeuw, te willen terugdragen naar de achttiende, krachtens de bewering dat zij in den Kantschen hof werd geplukt, dit is een verschijnsel, dat slechts ééne beteekenis kan hebben: het zich bewust worden van de huidige beoefenaren der bespiegelende wijsbegeerte, dat eigen zelfstandige denkbronnen geheel opgedroogd zijn.

Wanneer in de twintigste eeuw nog ooit een Kant zal opstaan, in zelfbewuste kracht afwijzend den oogst uit anderer hof, en openend in de lijn zijner voorgangers geheel nieuwe visiën, dàn wellicht zullen de Neo-Kantianen, gretig zich werpend op het frissche nieuwe voedsel hun geboden, pas gaan beseften hun parasitisch doen van heden, en inzien, dat zij, in plaats van de Kantsche philosophie als eerwaardig denkmonument te eerbiedigen, haar integendeel ontwijden. Elk tijd-